Van de fotoclub kregen we de opdracht een serie te maken over Alkmaar. Een mooi oudhollands stadje en dat op een prachtige nazomerse dag: dat moet lukken, zou je denken. Maar dat viel nog niet mee. Inderdaad, er was een oud centrum met smalle straatjes en best mooie geveltjes. Maar het overgrote deel van de straten waren winkelstraten geworden, zodat het fotogenieke daarvan er eigenlijk wel van af was. Je vraagt je dan ook af hoe zoveel winkels van zo’n klein stadje kunnen bestaan. Maar het blijkt dat zowat alles wat boven Zaandam woont in Alkmaar komt winkelen. En eten en drinken, want als er geen winkel was, dan was er wel een café of eettent, vaak met terras. Gelukkig kon je de kerktoren via de buitenkant beklimmen en dat leverde tenminste een mooi uitzicht op en dankzij het heldere weer bovendien een foto van het verre Amsterdam, kwalitatief natuurlijk wat minder, maar toch wel bijzonder vond ik. Al met al is er toch een serietje gekomen, zonder winkels en cafés. Ik ben benieuwd waar de rest van de club mee komt, want je kan er altijd weer wat van leren. De bijdrage van mij staat op:
Het meest interessante deel van Lissabon – vonden wij tenminste – is nog wel de benedenstad met zijn oude en rommelige wijkjes. Het vorige fotoserietje ging over Alfama en Baixa, dit gaat onder meer over Chiado, geografisch een beetje er tussenin. In Chiado heeft in 1988 een grote brand gewoed, die 18 gebouwen zou hebben verwoest, maar we hebben niet kunnen terugvinden waar dat geweest zou kunnen zijn. Alles zag eruit zoals het er honderd jaar geleden moet hebben uitgezien. Het plein bij het gelijknamige metrostation is het gezelligste plein van de stad. Een stuk gezelliger – vond ik – dan het veel grotere Rossio, dat in de gidsjes juist het gezelligste wordt gevonden. Maar op Rossio lopen in de avond drugdealers rond die er hun marihuana of ander spul aan de man proberen te brengen.
Lissabon heeft ook een strand, dat op de laatste middag nog is bezocht. De stad ligt niet direct aan zee en je moet er dus wel een stukje voor reizen. Het is wat betreft reistijd ongeveer hetzelfde als van Amsterdam naar Zandvoort. Eerst met de metro, dan een stuk met de bus en dan met een soort treintje met open wagons naar het Praia Caparica. Het treintje is een erg leuk boemeltje, dat op smalle rails door het zand helemaal langs het strand rijdt. Eigenlijk is ook het strand zelf vergelijkbaar met dat van Zandvoort. Naaktstrand, weinig voorzieningen, veel ruimte, maar wel veel hogere golven en een paradijs voor surfers. Het fotoserietje van Chiado en het strand staat op:
De laatste stop van het Portugal-reisje was natuurlijk Lissabon. Alleen al de voorname manier waarop je over een van de brede bruggen over de Taag de stad binnenrijdt is de moeite waard. Maar in de stad zelf heb je niks meer aan de auto, dus die is snel op de luchthaven ingeleverd. De rest deden we met de metro en we zaten lekker in een appartement in het centrum, dicht bij Rossio, het belangrijkste plein van de stad. Pórtugal is al het land van de tegeltjes, maar Lissabon is dat helemaal. Het geeft de stad een heel kleurige aanblik, geaccentueerd door allerlei creaties op blinde muren die variëren van ‘graffiti’ tot ‘street art‘ (van ‘geklieder’ tot ‘kunst’, zullen we maar zeggen). Ik was er vijftien jaar geleden voor het laatst, maar als er één ding is veranderd, is het wel het toerisme. We kunnen daar natuurlijk van alles van vinden, maar enige bescheidenheid past ons, want we zijn zelf ook toeristen.
Zo is een van de attracties de ‘Elevador‘, een lift die je naar een hoger gelegen stadsdeel brengt. Destijds liep je er zo naar binnen, nu stond er een rij met een wachttijd van meer dan een kwartier. Niet doen dus, temeer daar je sneller via steile steegjes naar boven kunt. Om dezelfde reden hebben we een hooggelegen park, dat hoorde bij een kasteel met mooi uitzicht over de stad en de Taag, ook niet bezocht. Toen kon je er ook zo in, maar nu werd het park afgeschermd door kassa’s en streng kijkende types. Deze keer hebben we vooral door de benedenstad gescharreld. Steile straatjes, oude trammetjes, rommelige wijkjes, terrasjes, betegelde huisjes en een gezellig aangename mix van autochtonen, toeristen en mensen uit de vroegere kolonies (Mozambique, Angola en Brazilië). Auto’s hebben hier inderdaad weinig te zoeken. De straatjes zijn daarvoor te smal en te steil. Ook hangt er veel wasgoed, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit onderdeel is van ‘Lisbon Promotion‘, omdat het nét een beetje te keurig en kleurig was. Deze fotoserie gaat vooral over Alfama en Baixa, de twee wijken in de benedenstad. Kijk maar op:
Om het binnenland van Portugal te bekijken, is september eigenlijk niet de beste maand. De zomers zijn hier meedogenloos en je rijdt dan door gele landschappen, je verbazend hoe het vee er nog wat voedzaams uit kan halen. Delen van het gebied zijn door bosbranden geteisterd, hoewel dat in sommige gevallen al enkele jaren geleden was en de geblakerde delen alweer door nieuw groen zijn begroeid. Ze zeggen dat bosbranden daarom juist goed zijn, maar ik vond de aanblik, zelfs met nieuw groen, toch wat minder. Hier en daar zie je gekapte stroken en brandgangen om de bewoonde gebieden zoveel mogelijk te beschermen. Het gebied grenst aan de Extremadura, de kurkdroge en hete braadpan van Spanje.
De hitte valt hier overigens nog wel mee, omdat je de verkoelende invloed van de Atlantische Oceaan al merkt. Vooral als je af en toe dicht langs de kust rijdt met zijn prachtige hoge rotsen en vissers die met lange staken toch nog wat vis hengelen uit de meters lager tegen de rotsen beukende oceaan. Het leukste zijn nog wel de dorpjes waar je doorheen komt. Rond het middaguur is er de siësta en komt het leven helemaal tot stilstand. Niks geen ‘twentyfour-seven’ hier dus. De dorpjes zijn vaak compact, met smalle straatjes, alleen toegankelijk voor piepkleine autootjes. Sommige huizen zijn vervallen met afgebladderde muren, leuk om de fotograferen, maar minder om in te wonen, lijkt me zo. Andere juist weer strak in de verf, maar alles in felle kleuren, soms met tegeltjes, mooi afstekend tegen de blauwe lucht. De foto-impressie staat op:
Sagres ligt op de uiterste zuidwestpunt van Portugal. Hier vinden ze het leuk om het aan te duiden als het einde van de wereld, maar dat is natuurlijk niet zo. Maar wel het einde van continentaal Europa, tenminste als je naar het zuidwesten rijdt. En dat doen er dus vele, niet alleen auto’s, maar ook veel motoren met dito publiek en zelfs fietsers, die een markering met ‘km 0’ als eind- dan wel beginpunt beschouwen. Naar het oosten daarvandaan begint de massa-toeristische Algarve, vol hotels en hoogbouw, die we dus hebben gemeden. Naar het noorden, de westkust dus, begint tot Aljezur een ruig gebied, een tikkeltje meer winderig en ook koeler, maar veel minder toeristen. Het is een van mijn favoriete gebieden en het is nu al de vierde keer dat ik hier ben. Het is een beschermd natuurgebied en hotels en hoogbouw zijn hier taboe. In al die jaren is hier dan ook niet veel veranderd. Veel voorzieningen zijn er trouwens ook niet.
In Carrapateira, een van de mooiere dorpjes daar, is er dan wel een bar voor een kop koffie en een broodje, maar restaurants zijn er niet. Even verderop, naar de zee, is er wel zoiets, maar meer dan een bouwsel van aan elkaar getimmerde planken is het niet. Maar vis eten kan je er prima. Alleen Sagres en Aljezur zijn iets grotere plaatsen, maar ook die zijn in al die jaren nauwelijks veranderd. Alle reden om er weer eens een paar dagen neer te strijken, nu we toch in de buurt zijn. Er zijn prachtige lange en nagenoeg lege stranden. Mooie zee, met hoge, maar ook gevaarlijke golven. En een walhalla voor surfers, die er ook een eigen dresscode op na houden: lange haren, soms met knotje of paardenstaart, baard van drie dagen, een surfplank onder de arm en vaak overnachtend in rommelige oude volkswagenbusjes. Dat alles geeft het gebied een wat hippie-achtige, zelfs anarchistische sfeer. Heerlijke paar dagen gehad daar en de foto’s staan op:
Porto, weliswaar de tweede stad van Portugal, maar nog een onbeschreven blad. Tenminste voor mij, maar niet voor al die andere toeristen die er rondliepen. Want wat dat betreft kan het zich meten met Amsterdam. Slechts 240 duizend inwoners, maar naar mijn idee een veelvoud aan toeristen. Porto was de eerste halte van een tiendaags reisje naar Portugal dat ik met René maakte. Misschien ooit een onbeschreven blad, maar de stad staat nu wel met stip in de top-10 van mooiste steden die ik ooit heb gezien. Ooit was ik ook voor de eerste keer in Italië, en trof daar een sfeer aan die ik later eigenlijk nooit meer heb gevoeld, maar wel in mijn onderbewustzijn nog vaag was achtergebleven. Die sfeer is nu nog volop in Porto aanwezig en dat haalde al die oude gevoelens weer naar boven.
Het was er gezellig, geurig en rommelig, maar heel elegant gelegen aan weerskanten van de Douro, die daar diep is uitgesleten, waardoor de stad veel steile smalle straatjes heeft. Portugal is het land van de mozaïekjes en de tegeltjes. Veel huizen en kerken zijn ermee bekleed, waardoor de stad een heel kleurige aanblik krijgt. Het treinstation is alleen al dáárom de moeite waard. Ook de boekhandel Ello heeft wat dat betreft een reputatie, maar er stond zo’n lange rij, dat we daar niet meer aan toe zijn gekomen. Beide kanten van de stad zijn verbonden met een brug van twee verdiepingen, ontworpen door Eiffel en bij elkaar gehouden met een inderdaad op de Eiffel-toren lijkende constructie. De bovenverdieping is voor de metro en voetgangers. De benedenverdieping voor auto’s en voetgangers. En voor de springers die met collectebusjes rondlopen en als tegenprestatie voor een gift naar beneden springen. De fotoserie staat op:
Oude industriecomplexen, die al jarenlang niet meer worden gebruikt en er verwaarloosd bij liggen. Donderdag weer zo’n vergeten gebiedje ontdekt, aan de zuidkant van Zaandam aan het Noordzee-kanaal: het Hemweg-gebied(je). Ik heb grote moeite gehad om het überhaupt te vinden. Openbaar vervoer is er niet en het staat ook niet op de navigatie van de auto. Maar het zijn wel mijn favoriete gebiedjes. Ze hebben in het aangeharkte Nederland iets anarchistisch. Vooral als het net heeft geregend ligt het er prachtig bij, zoals ook donderdag. Dat wordt nu van overheidswege ook ingezien en dan heten ze ineens ’industrieel erfgoed’ en dan komen er allemaal hippe en creatieve dingen. Met zoveel mogelijk behoud van de industriële architectuur, zoals ook hier. Ik had natuurlijk wel een doel om ernaartoe te gaan: de tentoonstelling ‘Streets of the World‘, van de fotograaf Jeroen Swolfs. Hij heeft alle 195 hoofdsteden van de wereld op de foto gezet en heeft er zeven jaar over gedaan. Hij was op zoek naar positieve dingen die hij zag in al die landen. Zelfs in landen als Irak, Somalië en Afghanistan heeft hij ze ontdekt en kwam vooral uit bij mensen, die de natuurlijke neiging blijken te hebben om – ondanks alle ellende en oorlogsgeweld – toch hun boeltje bij elkaar pakken en weer moed verzamelen om het leven op te pakken. En er weer wat van te maken met de middelen die ze nog ter beschikking staan. De contrasten zijn enorm en hier zie je maar weer eens dat Nederland zo’n gek land nog niet is. Aanrader voor mensen die ‘helemaal klaar zijn met Nederland’, zoals ik af en toe ook hoor. En bijkomend voordeel is dat je natuurlijk zelf niet meer op reis hoeft, maar gewoon naar Zaandam kunt. Tot 30 september nog, dus even opschieten. Daarna gaat de tentoonstelling naar Dubai. De foto-impressie staat op:
Donderdagavond bij een glas wijn werden we erg tevreden over de tocht tot dusver en is toch maar besloten om in elk geval tot zaterdag verder te fietsen. Dus de volgende dag verder langs de Rijn naar het noorden. Langs Bonn, de oude (West-)duitse hoofdstad. Niet voor niks, want het is nog steeds een prachtige monumentale stad met veel groen en voorname villa’s. En niet alles blijkt naar Berlijn te zijn verhuisd, want er staan nog veel regeringsgebouwen en ook internationale organisaties. Onderweg naar Keulen verandert het landschap. Minder groen en meer industrie. En niet de mooiste, maar soms kan ik dingen die iedereen lelijk vindt ook wel weer een ‘soort van’ mooi vinden. Hier zie je dat Duitsland nog echt een industriële natie is. En gaandeweg wordt het landschap vlakker. Natuurlijk even gestopt bij de Keulse Dom. Het was nog een hele puzzel om in de goede richting de stad uit te komen, naar Pulheim, even ten noordwesten van de stad en het eindpunt voor vrijdag met een hotel op een bedrijventerrein. Op zaterdag is de slotetappe zit de fietsrondreis erop met als eindpunt Roermond. Die laatste etappe had niet veel bezienswaardigs meer. Of het moesten de koeltorens van de elektriciteitscentrale zijn, die met de witte rook prachtig afsteken tegen de donkerblauwe lucht. Het was dus niet de meest bezienswaardige dag, maar wel de dag met het mooiste weer van de hele week. In totaal de afgelopen week ruim 700 km gefietst. Prachtige tocht geweest. Maar aan het eind toch even een mythe uit de weg ruimen. Die is dat Duitsland een geweldig fietsroute-netwerk zou hebben. Het tegendeel is echter het geval. In bebouwde gebieden is het stoep op stoep af. Dan weer links van de weg, dan weer rechts. Soms stenen, soms asfalt met gaten, af en toe klungelig dichtgestopt door er nieuw asfalt in te gieten. Buiten bebouwde gebieden niet veel beter. Veel gaten en je rijdt meer over omhooggekomen boomwortels dan over glad asfalt. En als het al te erg is zetten ze er gewoon een bordje neer: ‘Slechte Radbahnstrecke‘. En daar laten ze het vervolgens bij. Behoorlijk zere kont ervan gekregen. Maar de Intercity van Roermond naar Amsterdam zat heerlijk. De foto’s van de laatste twee dagen staan op: