Om het binnenland van Portugal te bekijken, is september eigenlijk niet de beste maand. De zomers zijn hier meedogenloos en je rijdt dan door gele landschappen, je verbazend hoe het vee er nog wat voedzaams uit kan halen. Delen van het gebied zijn door bosbranden geteisterd, hoewel dat in sommige gevallen al enkele jaren geleden was en de geblakerde delen alweer door nieuw groen zijn begroeid. Ze zeggen dat bosbranden daarom juist goed zijn, maar ik vond de aanblik, zelfs met nieuw groen, toch wat minder. Hier en daar zie je gekapte stroken en brandgangen om de bewoonde gebieden zoveel mogelijk te beschermen. Het gebied grenst aan de Extremadura, de kurkdroge en hete braadpan van Spanje.
De hitte valt hier overigens nog wel mee, omdat je de verkoelende invloed van de Atlantische Oceaan al merkt. Vooral als je af en toe dicht langs de kust rijdt met zijn prachtige hoge rotsen en vissers die met lange staken toch nog wat vis hengelen uit de meters lager tegen de rotsen beukende oceaan. Het leukste zijn nog wel de dorpjes waar je doorheen komt. Rond het middaguur is er de siësta en komt het leven helemaal tot stilstand. Niks geen ‘twentyfour-seven’ hier dus. De dorpjes zijn vaak compact, met smalle straatjes, alleen toegankelijk voor piepkleine autootjes. Sommige huizen zijn vervallen met afgebladderde muren, leuk om de fotograferen, maar minder om in te wonen, lijkt me zo. Andere juist weer strak in de verf, maar alles in felle kleuren, soms met tegeltjes, mooi afstekend tegen de blauwe lucht. De foto-impressie staat op: