Sagres ligt op de uiterste zuidwestpunt van Portugal. Hier vinden ze het leuk om het aan te duiden als het einde van de wereld, maar dat is natuurlijk niet zo. Maar wel het einde van continentaal Europa, tenminste als je naar het zuidwesten rijdt. En dat doen er dus vele, niet alleen auto’s, maar ook veel motoren met dito publiek en zelfs fietsers, die een markering met ‘km 0’ als eind- dan wel beginpunt beschouwen. Naar het oosten daarvandaan begint de massa-toeristische Algarve, vol hotels en hoogbouw, die we dus hebben gemeden. Naar het noorden, de westkust dus, begint tot Aljezur een ruig gebied, een tikkeltje meer winderig en ook koeler, maar veel minder toeristen. Het is een van mijn favoriete gebieden en het is nu al de vierde keer dat ik hier ben. Het is een beschermd natuurgebied en hotels en hoogbouw zijn hier taboe. In al die jaren is hier dan ook niet veel veranderd. Veel voorzieningen zijn er trouwens ook niet.
In Carrapateira, een van de mooiere dorpjes daar, is er dan wel een bar voor een kop koffie en een broodje, maar restaurants zijn er niet. Even verderop, naar de zee, is er wel zoiets, maar meer dan een bouwsel van aan elkaar getimmerde planken is het niet. Maar vis eten kan je er prima. Alleen Sagres en Aljezur zijn iets grotere plaatsen, maar ook die zijn in al die jaren nauwelijks veranderd. Alle reden om er weer eens een paar dagen neer te strijken, nu we toch in de buurt zijn. Er zijn prachtige lange en nagenoeg lege stranden. Mooie zee, met hoge, maar ook gevaarlijke golven. En een walhalla voor surfers, die er ook een eigen dresscode op na houden: lange haren, soms met knotje of paardenstaart, baard van drie dagen, een surfplank onder de arm en vaak overnachtend in rommelige oude volkswagenbusjes. Dat alles geeft het gebied een wat hippie-achtige, zelfs anarchistische sfeer. Heerlijke paar dagen gehad daar en de foto’s staan op: