La Spezia was het meest zuidelijke puntje van de reis en vanaf nu gaat het terug naar het noorden, dwars door de Apennijnen, die daar het smalste zijn. De ochtendkoffie doen we in Pontremoli, een klein maar fijn stadje. En met een ontzettend gezellig plein en als ze er dan ook nog van die lekkere cappuccino hebben kan het niet meer stuk. Beetje sterk en veel suiker die je na afloop met nog flink wat schuim zo uit het kopje schept. Zo krijg je het eigenlijk alleen maar in Italië. Bij Parma kom je dan in de Povlakte, waar we willen doorsteken naar Mantova. Op een of andere manier trekt de Povlakte mij erg aan. De meesten reizen er zonder te stoppen dwars doorheen op weg naar verder. De Povlakte lijkt erg op Nederland, maar toch is de sfeer er heel anders, al kan ik niet goed definiëren waarom. Misschien komt het door de architectuur van de huizen, met hun terracotta daken. De film Novecento is voor een groot deel hier opgenomen en ik vond dat prachtige beelden.
Misschien is toen de klik tussen de Povlakte en mij ontstaan. En Mantova is wat mij betreft ook nog een van de mooiste steden in de Povlakte met zijn prachtige Piazza Sordello en zijn kathedraal. En dus zie je hier ook maar weer dat in Italië een eenvoudige – en relatief onbekende – provinciestad in een streek, waar iedereen doorheen sjeest, de prachtigste monumenten kan herbergen. Overnacht in een soort jeugdherberg met stapelbedden in Rovereto, een wat groter stadje net iets ten noordoosten van het Gardameer. Met de bedoeling om na 45 jaar weer eens terug te keren naar Volano, dat daar niet ver vandaan ligt. Daar heb ik in 1972 een maand voor de ‘Bouworde’ gewerkt. Als beloning voor dat werk kreeg je toen de reis, kost en inwoning. En natuurlijk ook de Italië-ervaring…! Want daarvoor deed ik het eigenlijk. Maar je moest er wel een maand rondsjouwen met kruiwagens vol beton heen en weer van de betonmolen tot de stortplaats. Op de laatste dag heb ik toen mijn versleten werkschoenen in een muurtje bij de ingang laten inmetselen. Het muurtje stond er na 45 jaar nog en ik kon me nog net inhouden om die schoenen er niet uit te hakken.
We logeren in Rovereto vlak bij het station, waar ik destijds zo vaak ben in- en uitgestapt. Nu een halteplaats voor de hogesnelheidstreinen tussen Bolzano en Zuid-Italië en dan is het altijd leuk om de trein uit Bolzano te zien aankomen en te zien wie er allemaal instapt richting Rome. Ten noorden van Rovereto begint het er een beetje als Oostenrijk uit te zien. Het heet daar niet voor niks Süd-Tirol. Linksaf langs Merano en de Resia-pas. Daar ligt een nieuw stuwmeer dat ze rond 1950 hebben laten vollopen, met als aandenken nog een kerktorentje van een van de verzonken dorpjes. In Oostenrijk liep ik meteen tegen een bekeuring aan. Het is daar prijsschieten op een weg waar je met gemak 160 kunt en maar 80 mag. Verderop om de hoek werden we tot staan gebracht en er was meteen een pin-apparaat, waarmee ik 35 euro mocht afrekenen. Kennismaking met de Oostenrijkse zakelijkheid, maar wel met een glimlach. Verderop vreselijk urenlang in de file gestaan op de Oostenrijkse Fern-pas, ongelukkigerwijs ook nog op een van de drukste weekenden van het jaar, maar aan het eind gastvrij met pizza’s ontvangen door mijn zus Hedwig, die in Sulzberg, in de buurt van het Duitse Kempten woont. Het laatste stuk na het eten naar Ulm was dan nog maar een uurtje. Voor de fotoserie van dit alles zie: