“Nieuw-Zeeland….? Je kan eigenlijk net zo goed naar Zwitserland of Oostenrijk gaan…!”. Dat had ik verschillende keren gehoord, voordat ik hierheen afreisde. Ik had eigenlijk nooit een goed weerwoord, maar sinds deze week wel. Het hooggebergte is inderdaad een overeenkomst, maar Nieuw-Zeeland is veel dunner bevolkt en ook meer ongerept. In de Alpen zie je nog overal huizen, maar hier kun je nog leeg hoog berglandschap zien. Het land is qua omvang en (met enige fantasie) ook qua vorm ongeveer gelijk aan Italië, alleen wonen er in Italië ruim tien keer zo veel mensen. En het merendeel woont nog in het relatief kleine Noordereiland. Het Zuidereiland is dus nog dunbevolkter. De lucht is er bovendien fris, het water is overal helder en schoon en de mensen zijn erg milieubewust.
We zijn na een overnachting in Wanaka aangeland in Queenstown, in het zuidelijk deel van het Zuidereiland. Zeer toeristisch en het centrum van de zg. ‘adventures’. Je kan hier van alles: bungy-jumpen, paragliden, skydiven, raften en meer van dat soort heftige dingen. Wij hebben ons onthouden van dat alles, temeer daar we afgelopen donderdag onze bijdrage wel hebben geleverd, dachten we zo, met die sprong uit dat vliegtuig, waarvan ik achteraf ook niet meer snap dat ik dat ooit heb gedurfd. Je hebt hier ook prachtige uitgezette bergwandelingen, en daar hebben we ons – naast wat rondrijden en met de kabelbaan naar boven – met name mee bezig gehouden. Zondag een mooie trekking in het naburige Arrowtown gemaakt, vroeger bekend van de gold-rush, tegenwoordig het Giethoorn van Nieuw-Zeeland. Busladingen vol Chinezen, die hoofdzakelijk achter een vlaggetje aanlopen. Het was prachtig weer, ook voor de foto’s: