Het eerste stuk van de tocht met de auto door het dunbevolkte verre noorden, van Darwin naar Cairns, loopt door de Northern Territories, een van de deelstaten van Australië. Die deelstaat is 40 keer zo groot als Nederland, maar er wonen ‘slechts’ 240 duizend mensen, waarvan ook nog eens 130 duizend in de hoofdstad Darwin. Het handjevol anderen woont verspreid over dit enorme gebied. Een andere illustratie hoe dunbevolkt de ‘outback’ van Australië is, is het feit dat 80% van de Australiërs op minder dan 50 kilometer van de kust woont. De Australiërs die we in Melbourne en Sydney spraken keken dan ook verbaasd op toen we hen over ons plan vertelden. Want wie gaat er nou eenmaal naar zo’n uithoek zoals Darwin? En als je dan tóch zo nodig van Darwin naar Cairns moet, ga je al helemáál niet met de auto, maar vlieg je natuurlijk, wat inderdaad een stuk goedkoper en ook sneller is. Bovendien zou er onderweg niets te zien.
Niet dat er veel uit ervaring spreken, want weinig Melbourners en Sydney’ers zijn ooit in Darwin geweest. Maar in Europa zijn ze bijna allemaal wél eens geweest. Niet zo gek natuurlijk, want hun voorvaderen komen er vandaan. Ondanks hun scepsis hebben we het plan doorgezet. Niet om veel dingen te zien, maar juist om te ervaren hoe het is om op die afgelegen plekken in het noorden te zijn en je proberen voor te stellen hoe het is om hier te leven. Tijdens de reis kreeg ik steeds meer het idee dat de Engelsen, toen ze hier enkele honderden jaren geleden voet aan wal zetten, geen idee hadden wat ze met dit enorme land aan moesten. En dat eigenlijk tot op de dag van vandaag nog steeds niet hebben. Wel hebben ze de oorspronkelijke bewoners niet bepaald zachtzinnig verdreven en degenen die het geluk hadden de Engelse invasie te overleven in reservaten gestopt. Nu zien we veel van hun nazaten, de Aboriginals – vaak met bierblikjes in hun hand – doelloos rondlopen in Darwin en op andere afgelegen plekken in het noorden. Pas in de laatste jaren komt er enige erkenning en zelfs schuchter excuus voor dit pijnlijke stukje historie.
Dan de tocht zelf: we vertrekken maandagochtend in de stromende regen uit Darwin. We hoorden op de radio dat er in amper een uur tijd 50 millimeter regen was gevallen en we krijgen een uiteenzetting welke wegen er allemaal waren overstroomd en afgesloten. Dit was dus inderdaad een van de waarschuwingen, die we vooraf kregen. Maar onze weg, de Stuart Highway naar Alice Springs, zeg maar de A-1 van Australië, was begaanbaar en gaandeweg werd het droger, zonniger en ook heter, zelfs ruim boven 35 graden. Ook het landschap veranderde geleidelijk, van tropisch wet-land naar lagere begroeiing en uiteindelijk woestijnachtig. Zo’n 1000 kilometer naar het zuidoosten, nog ruim voor Alice Springs, bij Tennant Creek slaan we linksaf de Barkly Highway op, richting het oosten.
Tennant Creek is een voorbeeld van een plaats waar je echt niet zou willen wonen. Niet alleen is het er vreselijk heet, maar ook zijn er zóveel vliegen, dat je eigenlijk niet buiten kunt zijn. Een lokale uitbater, bij wie we het ontbijt namen, bekende het er vreselijk te vinden, maar het was nou eenmaal zijn business. Op een groot bord bij de ingang excuseerde hij zich voor de hoge prijzen die hij moest vragen om zijn nering in dit afgelegen oord nog een beetje gaande te houden. Op de Barkly Highway begint dan echt het grote niets. 650 kilometer naar de grens met Queensland. Om de honderd kilometer is er iets dat er op de kaart nog wel uitziet als een gezellig dorpje, maar in werkelijkheid is het niet meer dan een paar caravans, met wat oude transport-meuk uit vervlogen jaren en als je geluk hebt een benzinepomp. Over lekkere koffie hebben we het dan maar niet. Inderdaad: niets te zien, maar zoveel meer ervaren. De foto’s van al dat niets staan op: